Van west naar oost kunnen
drie gebieden worden onderscheiden: de Costa, de Sierra en de Selva.
- De Costa omvat het voornamelijk
woestijnachtige gebied langs de steile kust tussen de Grote Oceaan
en de westelijke berghellingen van de Andes (ca. 11% van de totale
oppervlakte van Peru). Deze 2400 kilometer lange kuststrook is een
van de droogste gebieden op aarde; in sommige gebieden regent het
maar een keer per twee jaar. Samen met de Atacama-woestijn in Chili
vormt het een van de grootste woestijngebieden ter wereld.
De kustvlakte is alleen in het noorden (zandwoestijn van Sechura)
tot 160 kilometer breed; zuidwaarts varieert de breedte van 30 tot
100 km. Het landschap bestaat deels uit vlakten en zandduinen, deels
uit heuvelland dat langzaam overloopt in het Andesgebergte.
- De Sierra omvat het Andesgebied,
bestaande uit twee grote van noord naar zuide lopende ketens, de
Cordillera Occidental en de Cordillera Oriental. Het gebergte
beslaat ongeveer een derde van het land en de breedte varieert van
240 tot 400 kilometer.
In het noorden van het land liggen deze ketens dicht bij elkaar,
maar in Zuid-Peru is deze afstand groot en hier ligt de Altiplano,
een grote hoogvlakte die terrasgewijs afloopt naar het Titicacameer
en een gemiddelde hoogte heeft van zo‘n 4000 meter. De hoogvlakte
loopt door tot Zuid-Bolivia en ten westen van het meer loopt de
Cordillera Marítima af naar de kust, met hoge vulkanen zoals de
Misti (5822 meter) bij Arequipa.
De Cordillera Occidental is een vrijwel aaneengesloten keten. Het
hoogste gedeelte bereikt deze keten in de Cordillera Blanca, een
ononderbroken en sterk vergletsjerde keten met 29 bergen boven de
6000 meter, waarvan de Huascarán Sur met 6768 meter de hoogste berg
van Peru is. In de Cordillera Blanca ligt ook de tweede berg van
Peru, de 6655 meter hoge Huascarán Norte. De Cordillera Oriental
wordt onderbroken door een aantal grote dwarsdalen, die quebrada’s
genoemd worden.
Dat de Andes ooit op zeeniveau heeft
gelegen wordt bewezen door de vondst van fossielen en schelpen op 5000
meter hoogte.Door het op elkaar botsen van de continentale platen is de
Andes ontstaan, en dit proces is nog steeds gaande. Hierdoor is er nog
veel vulkanische activiteit waar te nemen en komen er nog regelmatig
aardbevingen voor. Actief vulkanisme komt alleen nog in de omgeving van
Arequipa en verder zuidwaarts voor. In het noorden en midden van de
Peruaanse Andes zijn alle vulkanen gedoofd.
Ten noordwesten van Arequipa ligt de Cañón del Colca, met een diepte van
3182 meter, een van de diepste ravijnen ter wereld.
Het laagland ligt geheel in het gebied
van het tropische regenklimaat. De temperaturen en de regenval zijn
overal hoog, vooral in het noordoosten. Zo heeft Iquitos een gemiddelde
temperatuur 32°C en er valt bijna 3000 mm neerslag per jaar. De natste
plaatsen van Peru liggen op de oostelijke hellingen.
De regentijd duurt van januari tot april, en overstromingen en
aardverschuivingen zijn dan geen zeldzaamheid. Gedurende de droge tijd
(mei-oktober) regent het soms weken achter elkaar niet.
In de zuidelijke regenwouden komen onverwachte koufronten uit het zuiden
voor, die ‘friajes’ worden genoemd. Ze veroorzaken winderige,
regenachtige dagen met dagtemperaturen van 13°-18°C en nachttemperaturen
tot 10°C.
Geheel anders is het klimaat in de bergen en op de Altiplano, de
hoogvlakte. Hier heerst, al naar gelang de hoogte en de ligging een
gematigd tot zelfs een arctisch klimaat. De gematigde streken zijn soms
regenrijk, soms droog. De droogste tijd in de bergen ligt tussen mei en
oktober, maar in de maanden juni tot augustus zijn er af en toe
‘nevada’s’, met sneeuwval op de toppen en hagel of regen in de dalen.
Rond de 4700 meter hoogte variëren de temperaturen van 20°C overdag tot
-15°C ’s nachts.
In de regentijd (oktober-april) ontvangen de oostelijke hellingen onder
invloed van de passaat nog veel neerslag. De hoogvlakte en de
lengtedalen liggen echter in de regenschaduw van de hoge Cordillera's.
Op de zuidelijke hoogvlakten komen aanzienlijke temperatuurverschillen
tussen dag en nacht voor en hier lijkt een toendraklimaat te heersen.
De sneeuwgrens ligt in de Cordillera Blanca meestal iets onder de 5000
meter. In verder naar het zuiden en verder landinwaarts gelegen delen
van de Andes schuift deze op tot wel 6000 meter.
De westkust is droog. De zuidoostpassaat waait hier van zuid naar noord
parallel aan de kust, maar heeft onder invloed van de koude Peru- of
Humboldtstroom en de felle tropenzon een geringe vochtigheid, zodat bij
stijging voor de kust alleen nevel en motregen (garúa of camanchaca)
worden gevormd. Door de koude Perustroom, met water uit het
zuidpoolgebied, zijn de temperaturen aan de kust ca. 5 °C lager dan die
op dezelfde hoogte aan de Atlantische kust van Zuid-Amerika. Vooral de
hoofdstad Lima heeft er in de maanden april-november veel last van.
Augustus heeft dan temperaturen tussen 13-17°C, terwijl de temperatuur
normaal gesproken schommelt tussen 20°-26°C. De jaarlijkse neerslag bij
Lima is gemiddeld 34 mm; vaak valt er jaren achtereen geen neerslag.
De droge tijd wordt eens in de zoveel jaar onderbroken door El Niño, een
van de evenaar afkomstige warme stroom. Meestal gebeurt dit in de maand
december en in 1998 richtte El Niño zeer veel schade aan in met name
Noord-Peru. Talloze dorpen kregen te maken met zware overstromingen en
modderstromen. In het El Niño-seizoen 1982/1983 ontving Lima meer dan
1000 mm neerslag! |