Paaseiland
(Spaans: Isla de Pascua; inheemse naam: Rapa Nui = de Grote of
Te-pito-o-te-henua = navel der aarde) is een Chileens eiland in de Grote
Oceaan, op ongeveer 3500 km afstand van het vasteland van Chili. Het
wordt ebschouwd als het oostelijkste van de Polynesische eilanden. De
totale oppervlakte van het eiland is ongeveer 162,5 km2 en er wonen ca.
2800 inwoners, die voornamelijk van Polynesische afkomst zijn.
Het vulkanische, tot ca. 600 m hoge eiland is driehoekig van vorm, met
op elke hoek een vulkaankegel. Er is veehouderij, wat akkerbouw voor
eigen gebruik, en toerisme, o.a. de verkoop van houtsnijwerk. Sinds 1967
is het eiland bereikbaar voor vliegtuigen.
Het eiland is vooral bekend om de gigantisch grote stenen beelden
(waarschijnlijk voorouderbeelden, door de inwoners moai genoemd) met een
gemiddelde hoogte van 4-5 meter. De beelden zijn over het hele eiland
verspreid en kenmerkend zijn de opvallend lange oren. Sommige beelden
hebben oorspronkelijk een cilindrische hoofdbedekking van rode tufsteen
gehad. Vroeger hebben veel beelden op een stenen platform (ahu genaamd)
gestaan, met de rug naar zee gekeerd. De UNESCO heeft meer dan 1000
beelden en ca. 350 ahu-platforms geteld.
De kern van deze platforms, die soms een graf bevatten, is gebouwd op
een manier die overeenkomt met de technieken zoals die gebruikt zijn in
Cuzco (Peru): de vaak zeer grote steenblokken passen nauwkeurig en zijn
zonder voegmateriaal gestapeld.
Het eiland werd op paaszondag (6 april) 1722 ontdekt en bezocht door een
Hollandse expeditie onder Jacob Roggeveen, die op zoek was naar het
onbekende 'Terra Australis' (Zuidland). Op 15 nov. 1770 werd het door de
Spanjaard Felipe Gonzales y Haedo voor de Spaanse Kroon in bezit genomen
onder de naam San Carlos. Op 9 september 1888 werd het eiland door Chili
in bezit genomen en heeft toen enige tijd dienst gedaan als
strafkolonie. |